Veilig griezelen met een sprookje
Michelle griezelt als de heks van Hans en Grietje "Knibbel, knabbel, knuisje" kakelt en de arme kinderen gevangen neemt. Voor even is Michelle het personage in haar favoriete sprookje en het meisje lacht opgelucht als de heldin Grietje de slechte heks in de oven duwt en daarmee van slachtoffer in held verandert.
Goede afloop
Sprookjes houden mensen, of ze nu groot of klein zijn, een spiegel voor. De sprookjesheld heeft een keuze hoe hij of zij in het leven staat en met zijn of haar problemen omgaat. En ook al bevindt de hoofdpersoon zich in een vreselijke situatie, de lezer (of luisteraar) heeft de zekerheid dat het sprookje een goede afloop heeft. Het is juist dit element, samen met de vaste structuur en de 'alsof-situatie', die zorgen voor een gevoel van veiligheid.
Hoofdfiguur
Laten we ons buigen over wat de vaste structuur van een sprookje is. Deze is samen te vatten in vijf fasen:
Fase 1: Een ritueel brengt ons naar een andere realiteit.
Ieder sprookje begint met de woorden die aangeven dat het hier gaat om een andere realiteit: "Er was eens, heel lang geleden in een land hier ver vandaan...". De kinderen gaan met deze woorden een 'doen-alsof' wereld binnen, een soort perron 9 3/4 zoals bij Harry Potter.
Fase 2: Kennismaking met de hoofdfiguur en het probleem
Naast het introduceren van de hoofdfiguur wordt ook de situatie geschetst. In het begin van het sprookje is de hoofdfiguur niet geaccepteerd, onwetend of ongelukkig. Vrijwel nooit krijgt de hoofdfiguur een naam, maar het is een beschrijving van een figuur. Dan volgt de beschrijving van het probleem. Deze speelt zich af op gevoelsniveau. Bijvoorbeeld; het lelijk eendje is in het verkeerde nest geboren. Dit zullen weinig kinderen meemaken, maar het gevoel niet bij de groep te horen en te worden buitengesloten, dat spreekt veel kinderen aan. De gelijkenis is echter zo ver weg dat het niet te sterke emoties oproept.
Sprookjesheld
Fase 3: Hulpfiguren
In vrijwel ieder volksverhaal komen hulpfiguren voor, een petemoei of een vogeltje dat de weg wijst. Deze geven de hoofdfiguren speciale krachten of ondersteuning, zodat de held zijn tocht kan volbrengen.
Fase 4: De zoektocht
De zoektocht heeft het karakter van een levenstaak, waarin de hoofdfiguur zichzelf of zijn angsten moet overwinnen. Het is een tocht met grote hindernissen die je kunt zien als een metafoor voor een zoektocht naar wijsheid. De nadruk ligt erop dat je beter niet kunt opgeven, de moed erin probeert te houden en moet leren van je vergissingen.
Fase 5: Eind goed al goed
De sprookjesheld brengt offers, is vindingrijk en houdt vol om uiteindelijk gelouterd terug te keren. Het sprookje komt gegarandeerd tot een "en ze leefden nog lang en gelukkig". Deze zekerheid verhoogt de veiligheid om er naar te luisteren. Het kind krijgt de hoopgevende boodschap dat, ondanks de problematische situatie waarin het zit, moeilijkheden te overwinnen zijn.
Gevoelswereld
Als (beroeps)opvoeder moet je niet teveel over de betekenis van het sprookje willen praten. Door de gevoelswereld die het sprookje oproept te analyseren, rationaliseer je de therapeutische beelden en kan je de kracht uit het verhaal halen. Dat is jammer, want het vertellen van het juiste sprookje kan een kind echt ondersteunen.
Meer weten over de kracht van sprookjes voor kwetsbare kinderen? Vraag informatie aan via marlies@theatertherapeut.nl
